De sluiting van woningen op grond van artikel 13b Opiumwet is nog altijd een zeer actueel onderwerp. Eerder verschenen van mijn hand hierover al enkele blogs. Zo schreef ik over hoe een motiveringsgebrek kan leiden tot het vernietigen van het besluit. Ook schreef ik een blog over de uitgebreidere toepassing van het artikel, en hoe deze uitbreiding tot veel kritiek uit de wetenschap heeft geleid. Burgemeesters passen deze bevoegdheid uit de Opiumwet maar al te graag toe, en gaan hier – zo blijkt uit onderzoek van de universiteit Groningen – in dertig procent van de gevallen mee de fout in. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft nu in ieder geval duidelijkheid gegeven over de grenzen van de toepassing van het artikel. In een recente overzichtsuitspraak zet de Afdeling de laatste ontwikkelingen in de jurisprudentie uiteen.
Géén verplichting
De Raad van State benadrukt nog maar eens dat het bij de vondst van drugs geen verplichting is voor burgemeesters om artikel 13b Opiumwet te gebruiken. Burgemeesters kunnen de woning sluiten, maar hoeven dat niet te doen. Als een burgemeester besluit om over te gaan tot sluiting, zal hij alle omstandigheden en belangen moeten meewegen in zijn besluit.
Noodzakelijkheid sluiting
Allereerst moet aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde te beschermen. Daar is het immers over te doen bij artikel 13b Opiumwet.
De ernst en de omvang van de overtreding wordt onder meer vastgesteld aan de hand van de hoeveelheid gevonden drugs. In principe moet de burgemeester bij de eerste drugsvondst een waarschuwing geven, tenzij er sprake is van een ‘ernstig geval’. Hoewel daar in de wetenschap veel kritiek op is, gaat de Afdeling al snel uit van een ernstig geval. Bij de vondst van meer dan een halve gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs mag al uit worden gegaan van een ernstig geval en kan de burgemeester over gaan tot sluiting.
De Afdeling gaat er bij deze hoeveelheden van uit dat er dan sprake is van een hoeveelheid die bestemd is voor de handel. Dat terwijl harddrugsverslaafden vaak al 2 tot 5 gram per dag kunnen gebruiken. Het is dan aan degene die getroffen wordt door de sluiting om aan te tonen dat de hoeveelheid niet bestemd was voor de handel.
Wordt uit het dossier juist duidelijk dat er door de bewoner of huurder van het pand actief is gehandeld in de omgeving, dan mag de burgemeester dit als verzwarende omstandigheid meenemen in zijn besluit. De sluiting heeft in dat geval het om de ‘loop’ uit de woning te halen. Ook wanneer de woning in een kwetsbare woonwijk ligt, kan dat een extra aanleiding geven om tot sluiting over te gaan.
Evenredigheid sluiting
Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, betekent dat niet automatisch dat de sluiting ook rechtmatig is. De maatregel moet volgens de Afdeling ook evenredig zijn. Om de evenredigheid te beoordelen heeft de Afdeling een aantal criteria benoemd in haar uitspraak.
Het is niet noodzakelijk dat de eigenaar van de woning persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt. Zelfs als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet in een straf resulteert, betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. Maar, het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan er wel toe leiden dat de sluiting bij de rechter onderuit gaat. Het is dan wel aan de betrokkene om dit aan te tonen. Een simpel ‘ik wist het niet’ gaat niet op: de Afdeling vereist van verhuurders dat zij onder meer actief hun verhuurde panden controleren.
De gevolgen van de sluiting van de woning moeten ook worden meegenomen in het besluit van de burgemeester. Het feit dat een bewoner de woning moet verlaten is op zich geen reden om af te zien van de sluiting. Dat is anders als er bijvoorbeeld minderjarige kinderen in de woning aanwezig waren: dan moet de burgemeester het belang van deze kinderen ook meenemen in zijn besluit. Ook wanneer het haast onmogelijk is voor de betrokkene om een nieuwe geschikte woning te vinden (bijvoorbeeld door een medische indicatie), moet de burgemeester daar rekening mee houden in zijn besluit.
Conclusie
De Afdeling zegt in deze uitspraak eigenlijk weinig nieuws en herhaalt enkel hetgeen in eerdere uitspraken is bepaald. De Afdeling somt op welke belangen een burgemeester moet meenemen in zijn besluit, maar legt niet exact uit hoe deze belangen moeten worden afgewogen (en wanneer een belang dusdanig groot is dat er van een sluiting moet worden afgezien). Naar mijn verwachting zullen burgemeesters nog altijd de grenzen van hun bevoegdheden gaan opzoeken en zullen er nog altijd een flink aantal besluiten onderuitgaan bij de bestuursrechter. Aan de hand van de uitspraak van de Afdeling kan wel makkelijker nagelopen worden of de burgemeester voldoet aan alle eisen van artikel 13b Opiumwet. Maar of de afweging van de belangen op een juiste manier plaatsvindt, blijft nog maar de vraag.