In deze blog geef ik in een vraag / antwoordvorm informatie aan initiatiefnemers van projecten waarbij men in een omgevingsplan (voorheen: bestemmingsplan) of omgevingsvergunning (bopa) een beroep wil doen op ‘intern salderen’ met betrekking tot ‘stikstof’.
Wat is ‘intern salderen’ volgens de bestuursrechter[1]?
De bestuursrechter omschrijft intern salderen als volgt:
De vergelijking van de gevolgen van de beoogde situatie met de gevolgen in de referentiesituatie wordt intern salderen genoemd. In de referentiesituatie gaat het daarbij om de gevolgen van activiteiten die zijn toegestaan op dezelfde locatie als de aangevraagde activiteit en die door de aangevraagde activiteit zullen veranderen (waarvoor de aangevraagde activiteit rechtstreeks gevolgen heeft). Met andere woorden: het gaat om een vergelijking van de emissies/deposities die zijn toe te rekenen aan de aangevraagde situatie met de emissies/deposities van een op dezelfde locatie toegestane activiteit die als gevolg van de aangevraagde situatie zal veranderen.[2]
Wat is de referentiesituatie bij een omgevingsplan?
De standaardoverweging van de rechter over de referentiesituatie voor intern salderen bij een bestemmingsplannen[3] luidt:
Uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor een of meer Natura 2000-gebieden. Dat is het geval als een plan voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kunnen hebben voor een of meer Natura 2000-gebieden. Onder referentiesituatie wordt de feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan verstaan.
Wat wordt bedoeld met de ‘feitelijk situatie’?
De referentiesituatie (de agrarische activiteit waarvan de emissie wordt gesaldeerd) moet feitelijk bestaan voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan (omgevingsplan). Hierna neem ik drie voorbeelden op van uitspraken waarin een belanghebbende heeft gesteld dat de referentiesituatie niet feitelijk bestond voorafgaand aan de vaststelling.
Zie bijvoorbeeld deze uitspraak[4], waarin de bestuursrechter onderzoekt hoeveel paarden op een perceel mochten staan en of het aannemelijk is dat ze er ook feitelijk stonden.
Ook in deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland inzake een omgevingsvergunning, worden hoge eisen gesteld aan het vaststellen van de referentiesituatie waarmee gerekend is.
Tot slot wijs ik op deze uitspraak waarin de bestuursrechter[5] een verklaring van de agrariër bij zijn overwegingen betrekt, waaruit bleek dat de agrariër het (gesaldeerde) bemesten daadwerkelijk uitvoerde.
Is er geen uitzondering op deze regel?
De bestuursrechter vindt het in beginsel niet aanvaardbaar om in het kader van de interne saldering activiteiten mee te nemen in de referentiesituatie, als die zijn geëindigd vóór de gehanteerde peildatum.
Tenzij…
onomstotelijk vaststaat dat de activiteit uitsluitend is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
Voorwaarden
Dat betekent dat uit een schriftelijk stuk, zoals een koopovereenkomst, moet blijken dat de activiteit is beëindigd ten behoeve van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Het gaat daarbij om een schriftelijk stuk dat dateert uit de periode dat de activiteit werd beëindigd of daarvoor.
Daarnaast moet uitgesloten zijn dat de activiteit sowieso zou zijn beëindigd voor de gehanteerde peildatum.
Verder is vereist dat in de periode tussen de beëindiging van de activiteit en de vaststelling van het plan geen andere stikstof veroorzakende activiteiten zijn ontplooid op het desbetreffende perceel.[6]
Hoe kan intern salderen worden onderbouwd?
Zie voor een voorbeeld van een berekeningsmethode die de bestuursrechter heeft geaccepteerd de uitspraak ‘Efteling’:
De stikstofemissie van de agrarische percelen is toe te rekenen aan bemesting. In het memo van 25 juni 2019 is voor graslanden uitgegaan van bemesting met 320 kg stikstof per hectare per jaar en een gemiddelde ammoniakemissie van 19%. Dit komt neer op een emissie naar de lucht van 60,8 kg stikstof per hectare per jaar. Voor maispercelen is uitgegaan van bemesting met 112 kg stikstof per hectare per jaar en een gemiddelde ammoniakemissie van 2%. Dit komt neer op een emissie naar de lucht van 2,24 kg stikstof per hectare per jaar. In het memo is op basis van deze gegevens en de oppervlakte van de agrarische percelen de totale emissie berekend. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor de verdeling tussen graslanden en maispercelen gebruik is gemaakt van luchtfoto’s. Verder heeft de raad toegelicht dat voor grasland en maispercelen is uitgegaan van bemesting die gebruikelijk is. Omdat het een grote oppervlakte betreft, zijn kleine verschillen in het gebruik tussen de agrariërs niet van wezenlijke invloed op de berekende emissie.
Tot slot
Hopelijk is deze informatie bruikbaar voor de praktijk. Wil je meer weten of heb je nog vragen? Ik help je graag.
Caren Schipperus
[1] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
[2] https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@133274/202106903-1-r2/, overweging 14
[3] De jurisprudentie is tot stand gekomen onder de Wabo en de Wro. Omdat de Omgevingswet – die nu over het omgevingsplan spreekt, in plaats van het bestemmingsplan – op dit onderwerp niet wijzigt, is het aannemelijk dat deze rechtspraak gelding blijft behouden.
[4] ECLI:NL:RVS:2023:4056, overweging 9.2 t/m 9.4
[5] ECLI:NL:RVS:2022:2145, overweging 10.9 e.v.
[6] ECLI:NL:RVS:2022:2145, overweging 10.11, deze uitspraak komt verderop ook aan bod.