Aanneming van werk is een wederkerige overeenkomst. Deze bevat dus verplichtingen voor zowel de opdrachtgever als de aannemer. Kort gezegd: de aannemer dient een stoffelijk werk tot stand te brengen en dit op te leveren aan de opdrachtgever. De opdrachtgever dient de aannemer daarvoor te betalen (de aanneemsom). Maar wat nou als de opdrachtgever meent dat de factuur te vroeg komt? Dan kan er een beroep op opschorting worden gedaan.
Afspraken tussen partijen
Wie het eerste aan zet is, hangt af van wat partijen daarover afspreken. Vaak spreekt men af dat de opdrachtgever de aanneemsom achteraf of in termijnen betaalt. Deze termijnen zijn dan gekoppeld aan de voortgang van het werk. Het is dus vaak de aannemer die als eerste moet presteren. De opdrachtgever hoeft dan pas te betalen (te presteren) als de aannemer het werk, of een overeengekomen deel daarvan, goed en deugdelijk heeft uitgevoerd.
Het komt nog al eens voor dat een opdrachtgever vindt dat de aannemer te vroeg of ten onrechte een factuur stuurt. Bijvoorbeeld omdat het betreffende werk volgens hem nog niet klaar is, het werk niet aan de overeenkomst beantwoordt of omdat hij op andere gronden meent dat hij (nog) niet verplicht is om te betalen. De opdrachtgever zal in dat geval (nog) niet (willen) betalen en doet dan een beroep op opschorting.
Is de aannemer het daar niet mee eens, dan is de kans groot dat hij op zijn beurt zijn werk stillegt. Hij gaat pas verder nadat er betaald is. Ook hij doet dan een beroep op opschorting. Daarmee ontstaat er een lastig te doorbreken patstelling. Beide partijen menen namelijk dat zij in hun recht staan. Feitelijk geldt dat maar voor één van beide.
In de praktijk zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden wie zijn verplichtingen rechtmatig opschort en wie niet (en dus in verzuim verkeert). Daarbij zijn meerdere factoren van belang en zal de opschorting in verhouding moeten staan met de tekortkoming die daar tegenover staat.
Rechtspraak over opschorting
Uit de rechtspraak volgt enerzijds dat een aannemer al voor de oplevering van het gehele werk in verzuim kan komen als hij (een deel van) het hem opgedragen werk niet of niet goed en deugdelijk uitvoert. Dat geeft de opdrachtgever het recht om zich op zijn opschortingsrecht te beroepen. Dus om te wachten met het betalen van een openstaande factuur totdat de betreffende werkzaamheden wel goed en deugdelijk zijn uitgevoerd.
Het opschortingsrecht van de opdrachtgever (in de vorm van het niet betalen van facturen) strekt er dan toe om druk uit te oefenen op de aannemer om zijn werk goed uit te voeren. Ook tijdens de bouw. Doet de aannemer dat desondanks niet, dan heeft het opschortingsrecht mede het karakter van vervangende schadevergoeding en kan de opdrachtgever (door middel van verrekening) de opgeschorte betalingen gebruiken voor de benodigde herstelwerkzaamheden.
Dit biedt de opdrachtgever de mogelijkheid om al tijdens de bouw waar nodig bij te sturen en zijn recht op deugdelijke en tijdige nakoming door de aannemer af te dwingen.
Opdrachtgevers kunnen hier echter niet zonder meer blind op varen. Hier wordt namelijk ook nog wel eens anders over geoordeeld. Zo overweegt de Raad van Arbitrage voor de Bouw in deze uitspraak bijvoorbeeld dat vaak pas op het moment van oplevering beoordeeld kan worden of de aannemer heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. Tijdens de bouw heeft een aannemer nog de gelegenheid eventuele geconstateerde gebreken te herstellen en zal van verzuim niet snel sprake zijn (zie artikel 6:80 BW). Pas als herstel van gebreken ook na oplevering uitblijft kan verzuim intreden, aldus de arbiters.
Stilleggen van het werk
Beroept de opdrachtgever zich terecht op zijn opschortingsrecht, dan mag de aannemer zijn werk niet stilleggen. Hij is dan gehouden het niet (deugdelijk) uitgevoerde werk alsnog (deugdelijk) uit te voeren. Hij kan het voortzetten van het werk dan niet afhankelijk stellen van het betalen van facturen. Doet hij dat wel, dan kan de opdrachtgever de aannemingsovereenkomst ontbinden en het werk laten afmaken door een ander. Lijdt de opdrachtgever daardoor (vertragings-)schade, dan zal hij die veelal op de aannemer kunnen verhalen.
Is het omgekeerde het geval, en laat de opdrachtgever facturen ten onrechte onbetaald, dan mocht de aannemer zijn werkzaamheden stilleggen en kan zij het werk soms in onvoltooide staat beëindigen (§45 lid 2 UAV 2012).
Voor beide partijen is opschorting dus niet zonder risico’s. Zowel aannemers als opdrachtgevers doen er daarom verstandig aan om eerst te (laten) controleren of zij bevoegd zijn om hun prestatie op te schorten: (1) heeft u een opeisbare vordering, (2) bestaat er voldoende samenhang tussen deze vordering en de verplichting die u opschort en (3) is de opschorting proportioneel (4) is het recht op opschorting niet beperkt of uitgesloten in de aannemingsovereenkomst.
Neem voor meer informatie contact op met Pieter van Goor via het contactformulier aan de zijkant van deze pagina of via 088 410 44 11.