Ik heb al meerdere keren over artikel 13b Opiumwet geblogd. Op basis van dit artikel kunnen burgemeesters woningen en andere panden sluiten indien er drugs worden aangetroffen. Een ingrijpende bevoegdheid ook. Burgemeesters moeten hier voorzichtig mee omgaan. En hoewel het meestal goed gaat, zetten burgemeesters deze bevoegdheid ook af en toe onterecht in. In deze blog bespreek ik twee uitspraken van de rechtbank waaruit dat blijkt.
Verhuurder vakantiewoning is niet gelijk aan ‘gewone’ verhuurder
Het sluiten van een pand is in principe een zogenoemde herstellende sanctie: niet er op gericht om leed toe te voegen. Toch kan het voor een verhuurder behoorlijk wat leed veroorzaken, als door toedoen van de huurder enkele maanden zijn pand gesloten moet worden. Ook al wist de verhuurder niets af van de drugs: dan nog kan zijn pand gesloten worden. Zelfs als hij de ‘criminele’ huurder op straat zet. Zuur voor de verhuurder, maar volgens vaste jurisprudentie heeft een verhuurder een bepaalde zorgplicht en moet hij regelmatig het verhuurde controleren. Onder meer op de aanwezigheid van drugs dus.
Volgens de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland ligt dat anders wanneer het om een vakantiewoning gaat. Een gemeente sloot een vakantiewoning voor zes maanden nadat er een voortvluchtige crimineel werd aangehouden in de woning, inclusief vuurwapen en harddrugs. De verhuurder van de woning was het hier niet mee eens en vroeg om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat het maar zeer de vraag is of de sluiting van de woning noodzakelijk is. Bij een sluiting op grond van 13b Opiumwet zien we vaak dat er een bepaalde ‘loop’ naar het drugspand is die er uit moet worden gehaald. Van een loop naar deze vakantiewoning was geen sprake. Ook stond vast dat zowel de verhuurder als de andere recente huurders van de vakantiewoning geen band handden met de crimineel. Het gaat hier om een vakantiewoning die steeds kortdurend is verhuurd. Dat is volgens de rechtbank niet op één lijn te stellen met een reguliere huur- of koopwoning waar mensen langere tijd verblijven.
Ook vond de voorzieningenrechter de sluiting niet proportioneel. Doordat het steeds om kortdurende verhuur ging, had de verhuurder ook niet kunnen en moeten weten dat er mogelijk drugs verhandeld werden in zijn woning. Het besluit wordt geschorst, omdat er zeer getwijfeld kan worden of het besluit in een bodemprocedure in stand blijft.
Klik hier voor de uitspraak.
Enkel aanwezigheid van harddrugs onvoldoende voor sluiting
Bij een handelshoeveelheid drugs (0,5 gram harddrugs) kan al worden aangenomen dat er sprake is van een ernstig geval en kan er, volgens vaste rechtspraak van de Raad van State, direct over worden gegaan tot sluiting van een woning. Het is dan aan de overtreder om te bewijzen dat er géén sprake is van drugshandel.
In een procedure bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag werd gesteld dat er géén sprake was van drugshandel. Er waren namelijk in de woning enkel een paar pillen gevonden, niets anders wat er op kon duiden dat er sprake was van drugshandel.
De voorzieningenrechter achtte het van belang dat slechts één type harddrugs is aangetroffen, geen attributen van drugsgebruik, geen attributen van drugshandel, geen grote hoeveelheden contant geld en er geen meldingen van overlast of een loop zijn.
Het had dan op de weg van de gemeente gelegen om nader te motiveren waarom de enkele aanwezigheid van drugs aannemelijk maakt dat de woning betrokken is bij drugshandel en het om die reden gesloten moet worden ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Dat heeft de gemeente in dit geval onvoldoende gedaan. Ook deze sluiting wordt geschorst.
Klik hier voor de uitspraak.
Conclusie
Het blijft voor burgemeesters soms lastig om op een juiste manier artikel 13b Opiumwet toe te passen. Het is de vraag of beide uitspraken standhouden bij de Raad van State, maar het lijkt er onderhand toch op dat de rechtbanken iets minder op hand van de burgemeesters aan het worden zijn.